header_nieuw.jpg

senioren_spelregels

Spelregels

Bij het hockeyen en het lid zijn van een hockeyvereniging hoort ook dat je af en toe een wedstrijd moet fluiten. Scheidsrechters zijn een onmisbaar element in de wedstrijd en zijn daarom erg belangrijk. Deze pagina is bedoeld om je te helpen bij het fluiten. Naast het downloaden van de laatste spelregels vind je hieronder een aantal tips bij het fluiten. Naarmate je ervaring met fluiten groter is, kun je je aandacht steeds meer op andere gebieden richten. Hieronder is een finetuning van houding, regelkennis en stijl en het aanleren van technieken die bij moeilijke wedstrijden noodzakelijk kunnen zijn beschreven. (bron: KNHB) De cursief geschreven delen zijn bedoeld voor de wat meer ervaren clubscheidsrechters.

1. Houding en fluiten

  • Fluit hard (niet uitademen, maar blázen); niet láng blazen, maar hárd blazen. Zorg voor een goede fluit (de Fox fluit is prima). Als je zachtjes fluit, denken ze dat je niet zeker bent, of ze horen het niet en spelen door.
  • Probeer te variëren in je fluitsignalen. Kort en minder hard voor kleine overtredingen. Harder voor fysieke fouten en duidelijk en streng voor echte rottigheden. Een voor iedereen zichtbare lullige shoot die tot een strafcorner leidt, moet je met een kort signaal aangeven. Een hak op een stick die buiten de cirkel tot een strafcorner leidt moet je met een duidelijk hard en streng signaal aangeven.
  • Wijs na het fluitsignaal duidelijk en met gestrekte armen aan; niet ‘bang zijn’ om aan te wijzen. Als je lang wacht tussen fluitje en aanwijzen, dan lijkt het of je het niet zeker weet.
  • Geen aanwijzingen meer met twee armen. Duidelijk aanwijzen, met je rug naar de zijlijn en met je arm gestrekt. Groot maken.
  • Een vrije slag voor de aanval geef je aan met je rechterarm, een vrije slag voor de verdediger met je linkerarm.
  • Probeer met je rug naar de zijlijn te staan als je aanwijst, dan wordt je ‘breder’. Daarnaast krijg je ook een beter overzicht.
  • Nadruk op manier van aanwijzen. ‘Groot’ zijn en met overtuiging aanwijzen. Variatie in handgebaar: open hand voor iets kleins, priemende vinger voor iets serieus.

2. Positie in het veld

  • De standaard looproute is de ‘hockeystick’. Als de bal op de ‘andere helft’ is, loop je langs de zijlijn mee tot in de buurt van de 23-meterlijn. Vanaf jóuw 23-meterlijn buig je af richting tweede streepje op de achterlijn (rechts van het doel).
  • Fouten in de looplijn zelf corrigeren. Het aanhouden van deze lijn wordt nu belangrijk.
  • Loop altijd vóór de aanval uit als men jouw kant op komt; dan zie je het spel veel beter.
  • Zoek je standaard looplijn. Zorg dat je standaard een paar meter voor de rechtsbuiten uit loopt.
  • Wees niet bang om in de cirkel te komen. De ‘hockeystick’ route gaat echt ver de cirkel in, tot ongeveer 5-8 meter van de rechterdoelpaal, bij de achterlijn.
  • De betere scheidsrechter staat in de cirkel als de aanval daar aankomt. Deze is voor de meesten veel dichter bij het doel dan ze voorheen durfden.
  • Loop spelers niet in de weg, maar begrijp dat je dichtbij moet staan om het goed te zien.
  • Let er op dat een spelers’ eerste reactie bij een fluitsignaal tegen is, om te kijken waar de scheidsrechter staat. De speler gelooft een fluitsignaal veel sneller als hij het gevoel heeft dat de scheidsrechter dusdanig stond dat hij het goed kon zien.

3. Spelregels

  • Probeer het verschil te zien tussen een opzettelijke overtreding en iets doms. Fluit iets harder voor een opzettelijke overtreding.
  • Het minder hard fluiten (maar wel duidelijk!) voor een ‘gewone’ overtreding neemt vaak frustratie weg. De speler weet zelf wel dat hij fout zat en heeft daar geen extra aandacht (door een overdreven fluitsignaal) voor nodig. Als je díé techniek beheerst, is een streng fluitsignaal dubbel zo effectief.
  • Als een verdediger een opzettelijke overtreding maakt buiten de cirkel, binnen het 23-metergebied, dan moet je een strafcorner geven. Zeg erbij dat je dit doet omdat het opzettelijk was, dan leert men ervan.
  • Een betere scheidsrechter herkent de duidelijke opzet (bij de mindere teams) en geeft een strafcorner. Hij herkent bij betere teams echter ook de professionele opzettelijkheden buiten de cirkel en bestraft die ook met een strafcorner. Hij pikt de juiste fouten eruit en toont de spelers op deze manier dat hij het spelletje begrijpt. Een goede scheidsrechter geeft strafcorners voor de échte opzettelijke fouten, toont daarmee de verdediging dat hij herhalingen óók zal bestraffen. En voorkomt hiermee (als de verdediging slim genoeg is) dat men de rottigheden herhaalt.
  • Een betere scheidsrechter ziet het verschil tussen ‘het ziet er opzettelijk uit, maar het is in feite gewoon onkunde’ en ‘de speler doet alsof het onhandigheid is, maar het is gewoon opzet’.
  • Neem goed met elkaar door wanneer je een vrije slag geeft, wanneer het een strafcorner is en wanneer een strafbal. Met name het geven van een strafbal komt niet zoveel voor. Besteed daar wat aandacht aan.
  • De betere scheidsrechter maakt op dit gebied geen vergissingen meer.

4. Samenwerken en controle

  • Je bent met twee scheidsrechters en je mag (en móét) elkaar helpen als de ander iets niet kan zien. Maar geef die ander wel even de kans om te fluiten. Als er iets op de helft van je collega gebeurt, moet je klaar zijn om te fluiten, maar éventjes wachten om te zien of hij al zelf fluit.
  • De betere scheidsrechter gaat tot ruim over de middenlijn mee met zijn collega en fluit ondersteunend in zijn verre hoek. Maar is op tijd terug op zijn eigen helft voor de aanval uit.
  • Niet meewijzen met elkaar; vroeg of laat wijzigt je collega eens zijn oorspronkelijke beslissing en sta je alsnog tegen elkaar in te wijzen. Alleen aanwijzen als je collega naar je kijkt en er dus kennelijk om vraagt.
  • Praat met elkaar voor de wedstrijd en in de rust en neem even door waar je elkaar wilt helpen.
  • Goede samenwerking is prima, dat vinden de spelers prettig, maar zorg dat je nooit de indruk wekt dat je de spelers maar slecht vindt spelen!
  • Betere scheidsrechters hebben een goed contact met de spelers en snappen dat als iemand net een doelpunt of een zware overtreding tegen heeft gekregen, hij even kwetsbaar is. Goede scheidsrechters weten dat je dan niet op elke kik moet reageren, maar dat een begripvolle blik vaak veel beter is.
  • Als je commentaar krijgt, raak dan niet meteen van slag. Ook niet direct boos worden, maar beleefd vragen of men op wil houden. (Maar soms werkt het prima om te doen alsof je het niet hoort). Maar bedenk wel dat als iemand zegt dat het shoot was, terwijl jij het niet zag, dit een goed moment is om even naar je collega te kijken. Misschien zag hij het wel en kan hij je helpen. Dan kun je alsnog fluiten, of je beslissing aanpassen.
  • Het toegeven van je eigen fouten is één van de moeilijkste elementen van het fluiten. Toch creëer je daardoor juist begrip. Een betere scheidsrechter is ook rustig genoeg om in een onduidelijke situatie de benadeelde spelers even kort uitleg te geven. Zorg dat de vrije bal dan niet snel genomen wordt, want anders heeft de aanval extra voordeel.
  • Een betere scheidsrechter kan éven wachten met fluiten, om te zien of er geen voordeel uit komt en dan alsnog de overtreding bestraffen omdat hij ziet dat het balbezit niet tot balvoordeel leidt.
  • Een betere scheidsrechter fluit niet te snel voor een overtreding (nooit de fluit in je mond houden), weet goed het verschil tussen ‘hij houdt de bal’ en ‘hij houdt voordeel, want hij kán ook wat met de bal’. Een goede scheidsrechter fluit snel voor overtredingen waarbij er geen kans op voordeel is.

5. Plezier

  • Een wedstrijd heeft 24 deelnemers. De fluitisten horen erbij. Zij sporten ook mee. Heb veel plezier en straal dit uit (zonder gek te doen).
  • De betere scheidsrechter gaat het gesprek niet uit de weg en is ontspannen.

Verdere informatie: